Maaibeleid Waterschap Hollandse Delta

Maaien van kanten en bermen door het waterschap.

In het “MEERJARENONDERHOUDSPLAN MAAIEN 2014 en verder” staat hoe het waterschap Hollandse Delta hier mee om wilt gaan.

Twee veelvoorkomende vragen:

-Maait het waterschap Hollandse Delta de distels wel? Antwoord: voor het maaien van distel bestaat een (distel) verordening. Deze verordening betekent dat het waterschap op verzoek grote (dus niet een enkele distel) concentraties zal maaien.

-Hoe vaak moet er worden gemaaid? Antwoord: In principe wordt het maaiwerk in het stedelijk gebied één keer per jaar uitgevoerd. Op sommige locaties wordt vaker gemaaid als dit nodig is voor de aan- en afvoer, ecologie of beleving van het water.

In het “MEERJARENONDERHOUDSPLAN MAAIEN 2014 en verder” staat hoe het waterschap Hollandse Delta hier mee om wilt gaan. Zie hieronder één hoofdstuk uitgelicht.

Hoofdstuk 8. MAAIONDERHOUD VAN WEGBERMEN EN OVERHOEKEN

Wegbermen vormen de overgang tussen wegen en paden enerzijds en de naastgelegen omgeving of begroeiing anderzijds. Het bermmilieu is eigenlijk een grensmilieu. De invloeden van de weg zoals de verkeersintensiteit, onderhoud aan de weg, aanvoer van (landbouw)grond en het afgraven van de wegbermen nemen in zijwaarts vanaf de weg geleidelijk af. Het te hanteren maairegime kan hier op worden afgestemd.

Een wegberm heeft de volgende functies:

_ uitwijk- mogelijkheid voor het verkeer (strook van 1,5 meter naast het asfalt);

_ zichtstrook voor kruisingen en onoverzichtelijke situaties;

_ bijdrage aan de flora- en fauna;

_ afwatering van de weg;

_ doorgaande kabel- of leidingtrace’s;

_ plaatsen van wegmeubilair (reflectorpaaltjes, borden ed.).

In deze omschrijving van de huidige werkwijze van het maaionderhoud richten we ons alleen op de eerste 3 bullits aangezien dit direct te beïnvloeden is door het maaionderhoud.

8.1. Verkeersveiligheidsstrook van 1,5 meter

De strook van 1,5 meter gelegen direct langs de wegconstructie vormt een wezenlijk onderdeel van de weg. Het maairegime moet hier op afgestemd worden. Bij smalle wegen wordt deze strook gebruikt voor uitwijkmogelijk voor het verkeer. De berm moet hierdoor voldoende draagkracht hebben en het gras mag niet te lang worden. Dit belemmert het uitzicht en hindert het verkeer om gebruik te maken van de berm indien dit nodig is.

Bij brede wegen met bijvoorbeeld twee rijstroken wordt de berm gebruikt voor het plaatsen van wegmeubilair en als (onverwachte) uitwijkmogelijkheid. Hierbij mag het gras ook niet te lang worden. Bijkomend punt van lang gras is dat het “obstakelvrees” kan oproepen waardoor weggebruikers geen gebruik durven te maken van de berm en juist meer op het midden van de rijbaan gaan rijden. De verkeersveiligheid kan hierdoor in gevaar komen.

De verkeersveiligheidstrook langs alle wegen en fietspaden wordt in het groeiseizoen regelmatig gemaaid. Uitgangspunt is dat het gras hierbij niet hoger mag worden dan 0,50 meter. Dit resulteert in ca 3 maaibeurten die specifiek gericht zijn op het grasgewas in de verkeersveiligheidstrook. Bij brede wegbermen vallen twee van deze maaibeurten samen met het maaiwerk van de gehele wegberm in de zomer en het najaar.

Door middel van klepelbeheer wordt het gras gemaaid (fijngemaakt) en blijft achter in de berm. Doordat het gras verhakseld wordt en de massa beperkt is verstikt de grasmat niet. Voor de verkeersveiligheid is het noodzakelijk dat de werkzaamheden ook in de gesloten periode van de flora- en faunwet uitgevoerd kunnen worden. Doordat deze strook veel wordt gemaaid (en daardoor rijk aan voedingsstoffen is) en/of bereden komen er in de praktijk nauwelijks bijzondere planten voor . Ook zullen op deze locaties geen vogels gaan nestelen. Het nemen van voorzorgsmaatregelen in het kader van de flora- en faunawet in deze smalle stroken langs de weg zijn hierdoor niet nodig.

Voor het verkeersveiligheidsmaaien op primaire waterkeringen geldt dat het maaisel moet worden afgevoerd in verband met het realiseren of behouden van een voldoende erosiebestendige grasmat. De eerste maaibeurt ten behoeve van het verkeersveiligheidsmaaien vindt plaats in de maand mei. In verband met de uitvoeringstechnische mogelijkheden wordt het maaisel direct afgevoerd. In dit geval bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van een maai-zuiginstallatie waarbij het maaisel direct bij het maaien wordt verwijderd. De tweede en derde maaironde voor het verkeersveiligheidsmaaien kan gelijktijdig worden uitgevoerd met het maaiwerk van de gehele waterkering. Hierbij wordt het zogenaamde hooibeheer toegepast waarbij het maaisel in een tijdsbestek van maximaal 10 dagen wordt verwijderd.

8.2. Zichtstrook voor kruisingen en onoverzichtelijke situaties

Naast het uitvoeren van maaiwerk voor de verkeersveiligheid geldt eenzelfde maaimethodiek voor de zogenaamde zichthoeken. Zichthoeken geven het verkeer overzicht (doorzicht) naar het wegvak wat de weggebruiker tegemoet gaat. Zichthoeken zijn met name van belang bij kruisingen en onoverzichtelijke bochten. In de onderstaande schetsen zijn de situaties en afmetingen weergegeven welke oppervlakten er gemaaid moeten worden ten behoeve van de zichthoeken. De gehanteerde afstanden en oppervlakten zijn afgeleid uit de RONA (Richtlijnen Ontwerp Niet Autosnelwegen). Het waterschap hanteert deze richtlijn voor het uitvoeren van verkeersveiligheidsmaaien. De maaimethode en de maaifrequentie is ook gelijk aan de werkwijze zoals omschreven bij verkeersveiligheidsmaaien.

8.3. Maaifrequentie

De maaifrequentie die het waterschap hanteert voor klepelmaaien en het maaien en afvoeren van wegbermen (exclusief het verkeersveiligheidmaaien) bedraagt twee maal per groeiseizoen. Het maaiwerk wat voor deze categorie wegbermen wordt toegepast sluit aan bij de kalender van de flora- en faunawet. Aangezien er geen directe aanleiding is om in het gesloten periode van de flora- en faunawet dit maaionderhoud uit te voeren vindt de eerste maaibeurt plaats vanaf 15 juli. De tweede en tevens laatste maaibeurt wordt in het najaar uitgevoerd (oktober of november). Sommige locaties lenen zich er zelfs voor om slechts één maal per jaar te (klepel)maaien. Het betreft dan locaties waar er geen hinder ontstaat bij een ruige en uitgebloeide vegetatie zoals grote (dijk)oppervlakten buiten de bebouwde kom zonder bebouwing of recreatieve functie. Deze locaties kunnen in augustus worden gemaaid waarbij de grasmat “lang” de winter ingaat. Per locatie zal bezien moeten worden of deze zich leent voor het uitvoeren van slechts één maaibeurt per jaar.

Bij vegetatie waarbij door de beperkte hoeveelheid voedingsstoffen het verschralingsproces reeds is aangevangen of op gang gebracht kan worden is het in sommige gevallen haalbaar om slechts met één maal maaien en afvoeren van de vegetatie per jaar te volstaan. Deze ene maaibeurt wordt bij voorkeur in augustus uitgevoerd. De massa van het aanwezige grasbestand is in dit soort situaties het gehele jaar door beperkt waardoor de vegetatie relatief lang de winterperiode in kan gaan. Dit biedt weer mogelijkheden voor bepaalde diersoorten om te overwinteren.

Het waterschap heeft zichzelf een inspanningsverplichting opgelegd voor de bestrijding van grote strekingen met distels en Jacobskruiskruid (een enkel exemplaar wordt getolereerd). Om te voorkomen dat deze planten zich in grote getalen voortplanten naar de aangrenzende (landbouw)percelen worden ze voor de zaadzetting gemaaid. De bestrijding van deze strekkingen worden in een aparte “stekelmaaibeurt” gemaaid. Het tijdstip van maaien van stekels en Jacobskruiskruid vindt hierdoor plaats in de gesloten periode van de flora- en faunawet. De maatregelen die hieraan verbonden zijn (b.v. het markeren van vogelnesten) worden hierbij in acht genomen.

Leave Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *